Vrijspraak wegens inconsistente slachtofferverklaring?

Het bewijzen van zedenfeiten is in strafzaken dikwijls een uitdaging. Vaak zijn slechts twee partijen aanwezig bij het voorval: de dader en het slachtoffer. Wie heeft er gelijk? Hoe worden verklaringen in een dergelijk kader beoordeeld? En hoe in het algemeen? In dit blog zal het beoordelingskader van slachtofferverklaringen uiteen worden gezet aan de hand van het Nederlandse bewijsrecht. Aansluitend zal dit geïllustreerd worden aan de hand van een uitspraak in een zedenzaak van de rechtbank Rotterdam.

1. Bewijsregels van het Nederlandse strafprocesrecht

1.1. Negatief wettelijk bewijsstelsel

Uit artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volgt dat de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan enkel kan aannemen, indien hij door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging is gekomen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan.

Uit dit artikel volgt dat Nederland een zogenaamd negatief wettelijk bewijsstelsel hanteert. Dat wil zeggen dat de overtuiging van de rechter een belangrijke rol speelt bij diens beslissing. De rechter is dus niet verplicht om een feit bewezen te verklaren, indien hij niet voldoende overtuigd is.

1.2. Eén getuige, is geen getuige

Een andere regel in het strafprocesrecht is de zogeheten één-getuige-is-geen-getuige-regel. Deze regel is neergelegd in artikel 342 Sv en houdt in dat de rechter niet tot een bewezenverklaring kan komen op basis van de verklaring van slechts één getuige. De verklaring moet namelijk voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Of dit het geval is, dient beoordeeld te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Hieruit volgt dat er geen hard criterium is om te bepalen of er voldaan is aan dit zogeheten bewijsminimum. In elke zaak hangt het van de omstandigheden van het geval af. Dit is vanwege het feit dat elke verklaring een ander waarheidsgehalte met zich meebrengt. Dit kader is weergegeven in onder andere het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2014.

Lees ook: Ambtshalve herkenning agent: betrouwbaar bewijs?

Lees ook: Hoe zit het nu eigenlijk met de kroongetuigenregeling?

2. Bewijs in zedenzaken

2.1. Verklaringen

Het hoofddoel van het Nederlandse strafprocesrecht is het straffen van schuldigen en daarmee in lijn het voorkomen van het straffen van onschuldigen. Om die reden is het dus ook van groot belang dat de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Aangezien de zaak die hierna wordt besproken gaat over een zedenfeit, volgt een toelichting in het kader van zedenzaken.

In zedenzaken vormen de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer vaak de belangrijkste bewijsmiddelen. Daarom moet er extra zorgvuldig worden gehandeld bij de beoordeling van dergelijke verklaringen. Het doen van een onjuiste aangifte, en mogelijk een valse aangifte, brengt namelijk grote gevolgen met zich mee.

Naast het feit dat er op zedendelicten hoge straffen staan, kan een veroordeling voor een zedendelict zorgen voor stigmatisering in de samenleving, maar ook drukt dit feit extra zwaar bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).

Lees ook: Het hoe, wat en waarom van de VOG

Lees ook: Nieuwe wet moet slachtoffers beter beschermen tegen seksueel misbruik

2.2. Steunbewijs

De één-getuige-is-geen-getuige-regel heeft een duidelijke keerzijde in zedenzaken. Er zijn in dergelijke gevallen vaak maar twee partijen zoals aangegeven. Het woord van de ene tegen het woord van de ander. Indien de verdachte het feit ontkent, komt er een grote druk te staan op de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank moet met de vereiste mate van zekerheid kunnen vaststellen dat de aangifte voldoende betrouwbaar is.

Daarnaast moet er voldoende steun worden gevonden in ander bewijsmateriaal, waarbij een concrete context moet worden bevestigd. Algemene ervaringsregels kunnen worden gebruikt bij de beoordeling. Bovenstaande in aanmerking genomen, is het aannemelijk dat men in zedenzaken minder snel tot een veroordeling kan komen gezien de besproken beperkingen. We kijken hierna hoe dit uitpakt in een concrete zaak eerder dit jaar.

3. Rechtbank Rotterdam 22 maart 2022

3.1. Feiten

Op 22 maart 2022 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zedenzaak. De verdachte, een arrestantenverzorger, werd ervan verdacht een vrouwelijke arrestante te hebben verkracht/aangerand in haar cel op een politiebureau.

3.2. Het openbaar ministerie

De officier van justitie pleitte ervoor dat verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit (de verkrachting). Het subsidiair ten laste gelegde feit kon volgens de officier van justitie wel worden bewezen (de aanranding). Volgens de officier waren de verklaringen van de vrouw consistent en is het DNA van de verdachte op haar slipje aangetroffen. Daarbij kon worden aangetoond dat de verdachte die nacht langdurig in haar cel is gebleven en dat hij in strijd met de protocollen heeft gehandeld.

3.3. Oordeel rechtbank

De rechtbank heeft de verdachte echter volledig vrijgesproken. De aangifte van het slachtoffer vormt ook in deze zaak het belangrijkste aanknopingspunt. Volgens de rechtbank waren de verklaringen van het slachtoffer op essentiële punten inconsistent op verschillende momenten in het strafproces.

Zo sprak zij tijdens de aangifte bij een politieman nog over ‘het betasten van haar billen en borsten’, terwijl zij later verklaarde dat de man ook ‘met zijn vinger in haar vagina is geweest’ en dat zij ‘hem oraal heeft moeten bevredigen’. Dit laatste heeft zij echter niet aan haar advocaat aangegeven hetgeen door de rechtbank als opmerkelijk werd beschouwd. Bovenstaande zorgde ervoor dat de rechtbank niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen dat de verklaring van het slachtoffer voldoende betrouwbaar is.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er in deze zaak geen sprake was van voldoende steunbewijs. Op de slip van de vrouw is DNA van de verdachte aangetroffen. Echter, heeft de verdachte verklaard dat hij de slip heeft opgepakt en aan de kant heeft gelegd toen hij in de kamer wilde gaan zitten. Daarbij kan het gedrag van de verdachte (het meerdere malen binnenlopen in de kamer van de vrouw) niet op zichzelf worden aangemerkt als voldoende zelfstandig bewijs voor de feiten waarvoor hij werd verdacht.

4. Conclusie

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de aangifte en bijbehorende verklaringen van het slachtoffer vaak een grote rol spelen in de bewijsoverweging, zeker in zedenzaken. Het is derhalve van groot belang dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en logisch zijn. Een inconsistente verklaring met veel tegenstrijdigheden kan namelijk duiden op een onjuiste aangifte en mogelijk zelfs een strafbare valse aangifte.

Hoe minder betrouwbaar de verklaring van het slachtoffer, hoe groter de kans dat de rechter daarom komt tot bewijsuitsluiting van de desbetreffende verklaring. Het vinden van ander (steun)bewijs zal hierdoor moeilijker worden. Een inconsistente verklaring vergroot dus kansen voor een eventuele vrijspraak voor de verdachte, in het bijzonder in een zedenzaak zoals het besproken voorbeeld laat zien.

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.