De rechtbank Amsterdam heeft in een recente uitspraak een oordeel gegeven omtrent de vraag wanneer overlevering geweigerd dient te worden vanwege schending van het zogeheten specialiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de opgeëiste persoon niet mag worden vervolgd voor andere feiten dan de feiten waarvoor hij is overgeleverd.
1. De Overleveringswet
De overlevering van personen, welke zich bevinden binnen een van de EU-lidstaten, is geregeld in de Overleveringswet. Onlangs is de discussie rondom deze fundamenten weer een nieuw leven in geblazen, vanwege een uitspraak van de Internationale Rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam die overleveringszaken behandelt.
Overlevering is volgens artikel 1 sub a van de Overleveringswet de terbeschikkingstelling van een persoon door de justitiële autoriteiten van de ene lidstaat aan de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie ten behoeve van hetzij een in die andere lidstaat tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel, tenzij een van de weigeringsgronden uit de overleveringswet van toepassing is.
Het beschikbaar stellen van een individu namens een EU-lidstaat aan een ander lidstaat is in essentie waar overlevering betrekking op heeft. Deze overlevering dient ten bate te zijn van strafrechtelijke nasporing dan wel ten dienste van de effectuering van een gevangenisstraf die door de rechtbank is opgelegd.
2. De procedure
De beslissingen met betrekking tot overlevering van individuen vanuit Nederland worden genomen door de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Wanneer de beslissing is genomen door de rechtbank Amsterdam, is hoger beroep in beginsel niet mogelijk.
2.1. Verkorte procedure
De procedure omtrent overlevering neemt, over het algemeen, ongeveer zestig dagen in beslag. De Overleveringswet biedt in de artikelen 39 tot en met 43 de mogelijkheden voor een verkorte procedure aan individuen die met de overlevering akkoord gaan.
2.2. Europees aanhoudingsbevel
De overleveringsprocedure begint bij een Europees aanhoudingsbevel (EAB), een verzoek namens een van de EU-lidstaten aan een andere lidstaat.
2.3. Weigeringsgronden
Het is mogelijk voor een land om de overlevering van een gedaagde te weigeren ingevolge de in de wet aangeduide weigeringsgronden. Er zijn verschillende gronden om het overleveren van een individu te weigeren. Onder andere daar waar de doodstraf mogelijk opgelegd kan worden. U leest hier meer over de weigeringsgronden.
2.4. Specialiteitsbeginsel
Het specialiteitsbeginsel houdt kort gezegd in dat de rechter vaststelt voor welke feiten het opgeëiste individu terecht mag staan in de verzoekende staat. Het staat de verzoekende staat derhalve ingevolge het specialiteitsbeginsel niet vrij om het opgeëiste individu te vervolgen voor andere feiten
3. De zaak
3.1. De feiten
In de uitspraak van 16 september 2020 heeft de Amsterdamse Internationale Rechtshulpkamer de overlevering van een Poolse gedaagde geweigerd. In deze overleveringszaak ging het erom dat de overlevering werd verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat Polen. Van deze straf resteren volgens het Europese aanhoudingsbevel nog twee jaar, elf maanden en achttien dagen.
Echter, ten aanzien van vonnis A, namelijk de cumulatieve vrijheidsstraf van één jaar, uitgesproken bij het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Krotoszyn (Polen) van 28 november 2012, had de rechtbank Amsterdam al vastgesteld en toegelicht dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet moet worden geweigerd (in de tussenuitspraak van 29 oktober 2019).
Bij dezelfde tussenuitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat de overlevering ten aanzien van vonnis D, de vrijheidsstraf van vier maanden uitgesproken bij het vonnis van de rechtbank in Krotoszyn van 3 december 2015, moet worden geweigerd aldus de Internationale Rechtshulpkamer. Dat betekent dat overlevering ten aanzien van in elk geval twee vonnissen door Nederland is geweigerd.
3.2. Vragen aan Pools gerecht
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vervolgens een aantal fundamentele punten overwogen. Indien de uiteindelijke vrijheidsstraf zou worden vastgesteld door een rechter die een beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling van de strafmaat, zou gelet op de gebrekkige stand van de Poolse rechtsstaat ook moeten worden getoetst of de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
De rechtbank heeft de volgende vragen aan de uitvaardigende autoriteit (Regional Court in Poznań) ter beantwoording voorgelegd:
- Is het vaststellen van de aangepaste vrijheidsstraf na overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen de taak en bevoegdheid van een rechter?
- Zo ja, beschikt de desbetreffende rechter over een beoordelingsmarge bij de vaststelling van de strafmaat, of is er sprake van een louter formele berekening?
3.3. Reactie van Pools gerecht
Ter beantwoording van deze vragen heeft the Regional Court for Poznań-Nowe Miasto and Wilda in Poznań, op 15 januari 2020 gereageerd dat de betrokken rechtbank bevoegd is om te beslissen over eventuele aanpassing van de strafmaat met inachtneming van de gedeeltelijke weigering van de overlevering van de opgeëiste persoon.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de eerste van de hiervoor weergegeven vragen daarmee voldoende is beantwoord.
3.4. Geen aanpassing na gedeeltelijke weigering
Wat ook blijkt uit de reactie is dat het verzamelvonnis na gedeeltelijke weigering niet wordt aangepast. De vraag of sprake is van een beoordelingsmarge bij de aanpassing van de strafmaat, dan wel dat er sprake is van een louter formele berekening, was, volgens de rechtbank Amsterdam, hiermee niet afdoende beantwoord.
Integendeel, uit de mededeling dat het verzamelvonnis ‘final’ is en ‘as such subject to enforcement’, lijkt te volgen dat in deze zaak de vrijheidsstraf, ondanks een gedeeltelijke weigering en ondanks het antwoord op de eerste vraag, niet zal worden aangepast. Dit terwijl overlevering slechts gedeeltelijk is gehonoreerd door Nederland zodat de straffen uit de vonnissen A en D niet uitgevoerd zouden moeten worden in Polen.
3.5. Oordeel Rechtbank Amsterdam
Alhoewel de rechtbank Amsterdam van oordeel was dat de naleving van het specialiteitsbeginsel in zijn algemeenheid is gewaarborgd in Polen in een geval als het onderhavige, is in deze zaak de verstrekte informatie niet toereikend om de beschermende werking van het specialiteitsbeginsel na overlevering voor de opgeëiste persoon te waarborgen.
Immers, niet vaststaat dat de strafmaat wordt aangepast vanwege de gedeeltelijke weigering van de overlevering. Het lijkt er gezien de reactie van het Poolse gerecht eerder op dat de volledige straf ten uitvoer gelegd zal worden.
Om deze redenen, en met inachtneming van een eerdere zaak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2014, gaat de Amsterdamse rechtbank over tot weigering van de overlevering.
4. Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat deze zaak een duidelijke illustratie is van het beginsel dat gewaarborgd dient te worden bij overlevering, namelijk het specialiteitsbeginsel. In dit geval is de overlevering gedeeltelijk geweigerd maar is er desondanks geen garantie vanuit Polen dat de strafmaat dan ook overeenkomstig wordt aangepast. Om deze reden wordt de overlevering dan ook geweigerd.
Meer informatie of hulp nodig?
Wat zijn de kosten?
Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.