Vormverzuimen in het strafproces

Op 9 juni 2022 heeft de rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen waarin het openbaar ministerie (OM) niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. In de onderliggende zaak is vast komen te staan dat de verdachte tijdens diens aanhouding door minstens één politieagent racistisch is bejegend en dat er buitensporig geweld is gebruikt. Het niet-ontvankelijk verklaren van het OM komt slechts zelden voor en is het gevolg van het zogeheten vormverzuim. Maar wat zijn vormverzuimen nu eigenlijk? En welke regels vinden we daarover terug in de wet en de rechtspraak?

1. Wat zijn vormverzuimen?

Het optreden van opsporingsambtenaren tijdens het voorbereidend onderzoek (het onderzoek voorafgaand aan de terechtzitting) kan om verschillende redenen onrechtmatig zijn. Denk bijvoorbeeld aan een onrechtmatig gegeven bevel tot aanhouding of een politieagent die disproportioneel geweld gebruikt. In dat soort gevallen spreken we van een ‘vormverzuim’.

De wettelijke regeling omtrent vormverzuimen is te vinden in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).  De rechter kan (dus moet niet) een sanctie verbinden hieraan indien 1) het vormverzuim onherstelbaar is en 2) het rechtsgevolg daarvan niet uit de wet blijkt.

Lees ook: De eisen aan het bloedonderzoek: wat zegt de Hoge Raad?

2. Wat zijn de gevolgen van vormverzuimen?

De mogelijk sancties die de rechter kan verbinden aan een vormverzuim staan limitatief opgesomd in de wet. We hebben het dan over gevolgen voor het strafproces. Deze gevolgen staan los van eventuele disciplinaire, arbeidsrechtelijke, strafrechtelijke of andere gevolgen voor bijvoorbeeld de betrokken politie- of andere ambtenaren.

De eerste en zwaarste sanctie betreft het niet-ontvankelijk verklaren van het OM. Dat betekent dat de strafzaak zonder inhoudelijke behandeling eindigt en de verdachte niet meer voor dat feit vervolgd mag worden.

De tweede sanctie is bewijsuitsluiting. Wanneer de verklaring van een verdachte onder dwang of zonder voorafgaande cautie (de mededeling omtrent het zwijgrecht) wordt afgelegd kan deze sanctie passend zijn. De rechter neemt dit bewijs dan niet mee in diens overwegingen.

De derde en laatste sanctie betreft strafvermindering. Een bekend voorbeeld is de zaak Michael P.  De Hoge Raad bepaalde in zijn arrest van 23 juni 2020 dat de gevangenisstraf van P. met vier maanden werd verkort wegens het disproportionele geweld dat werd gebruikt tijdens diens aanhouding.

Het is al jaren vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de rechter ook kan volstaan met de enkele constatering van een vormverzuim. In dat geval staat de onrechtmatigheid dus vast, maar wordt er geen sanctie verbonden aan het vormverzuim. In de praktijk is dit een veelvoorkomende constatering. Welke afweging de rechter bij die keuze moet maken, zullen we hierna bespreken.

3. Wat zijn de voorwaarden?

3.1. Drempelvoorwaarden

Allereerst moet worden voldaan aan de zogenoemde ‘drempelvoorwaarden’ van artikel 359a lid 1 Sv. Zoals eerder beschreven moet de rechter constateren dat het gaat om een onherstelbaar vormverzuim. Een proces-verbaal van een verhoor dat te laat is ondertekend, kan bijvoorbeeld zonder problemen hersteld worden. Daarnaast moet het rechtsgevolg niet uit de wet blijken. Op enkele zeldzame uitzonderingen na wordt hier altijd aan voldaan.

3.2. Enkele constatering of een rechtsgevolg?

Wanneer aan de drempelvoorwaarden is voldaan, moet de rechter nagaan of het noodzakelijk is om een rechtsgevolg (sanctie) te verbinden aan het vormverzuim, of dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim. Hiervoor zijn de factoren die de Hoge Raad heeft uitgewerkt in het zogeheten Afvoerpijp-arrest uit 2004 van belang:

  1. Het belang dat het geschonden voorschrift dient.
  2. De ernst van het verzuim. Hierbij speelt de mate van verwijtbaarheid een rol. Wisten de agenten die onrechtmatig binnentraden dat het bevel onrechtmatig was gegeven? Of handelden zij te goeder trouw?
  3. Het nadeel dat wordt veroorzaakt. Hierbij is van belang of de verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging wordt geschaad. Denk bijvoorbeeld aan het ten onrechte ontzeggen van het recht op rechtsbijstand bij een verhoor. Het belang dat een bepaald strafbaar feit niet wordt ontdekt is volgens de Hoge Raad overigens geen rechtens te respecteren belang.

4. Wanneer past de rechter welk rechtsgevolg toe?

Als de rechter op grond van het hiervoor genoemde toetsingskader tot de conclusie komt dat een rechtsgevolg op zijn plaats is, zal één van de drie rechtsgevolgen gekozen moeten worden. Daarbij wordt de rechter in die zin geholpen vanwege het feit dat de verdediging altijd specifiek moet benoemen welk rechtsgevolg naar het oordeel van de verdediging verbonden zou moeten worden aan een specifiek vormverzuim. Als een advocaat dus vraagt om bewijsuitsluiting, en de rechter is het hier niet mee eens, zal ook geen strafvermindering volgen.

4.1. Niet-ontvankelijkheid

De Hoge Raad heeft in 2020 bepaald dat niet-ontvankelijkheid enkel passend is indien ‘een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM’.

Deze inbreuk hoeft niet doelbewust of met grove onachtzaamheid te zijn begaan, maar vast moet wel komen te staan dat deze op geen enkele andere manier kan worden gecompenseerd. Zoals eerder aangegeven, komt dit zelden voor. Het vonnis van de rechtbank Rotterdam betreft een primeur: nooit eerder werd het OM niet-ontvankelijk verklaard wegens (onder andere) racistische uitlatingen tijdens de aanhouding.

4.2. Bewijsuitsluiting

Het rechtsgevolg bewijsuitsluiting is enkel aan de orde als er sprake is van één van de twee navolgende gevallen. Ten eerste kan het gaan om een vormverzuim waarbij het uitsluiten van het bewijs noodzakelijk is om het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) te bewaken. Te denken valt aan het eerdergenoemde voorbeeld van een verklaring die onder dwang is afgelegd.

De tweede categorie betreft een schending van andere strafvorderlijke voorschriften welke niet direct effect hebben op het recht op een eerlijk proces. Bewijsuitsluiting kan bij deze categorie passend als ‘rechtstatelijke waarborg’ en als middel om de opsporingsinstanties te weerhouden van dergelijke vormverzuimen in de toekomst. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het etnisch profileren in het verkeer ten gevolge waarvan een strafbaar feit wordt ontdekt.

Lees ook: Ontijdige verzending bloedmonster: vrijspraak drugs in verkeer?

Lees ook: Strafrechtelijk beslag: hoe zit dat?

4.3. Strafvermindering

De minst vergaande sanctie betreft de strafvermindering. Volgens de Hoge Raad is dit rechtsgevolg onder andere op zijn plaats bij onrechtmatige schendingen van het recht op privacy of disproportioneel politiegeweld. Daarbij moet wel vast komen te staan dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden door het vormverzuim.  Daarnaast moet de rechter het nadeel geschikt achten om te compenseren met strafvermindering, mede gelet op het geschonden voorschrift en de ernst van de schending.

5. Conclusie

In dit blog is het wettelijk stelsel van de vormverzuimen besproken. Zoals besproken ligt het op de weg van de verdediging om aan te voeren welke vormverzuimen hebben plaatsgevonden én welk rechtsgevolg daarop moet volgen. Bent u als verdachte aangemerkt en meent u dat er onrechtmatig is gehandeld door de politie? Dan is het van groot belang om een deskundig advocaat te raadplegen die dit op de juiste wijze kan aankaarten bij de strafrechter.

 

Meer informatie of hulp nodig?

Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met:

Wat zijn de kosten?

Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.