Levert de leus “Muslims are terrorists” groepsbelediging op? De Hoge Raad geeft in zijn uitspraak van 3 december 2019 definitief antwoord op deze vraag na bekrachtiging van een uitspraak van het hof. In dit artikel bespreken wij hoe het hof tot zijn conclusie is gekomen. Voorts bespreken wij in dit artikel de verhouding tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en een veroordeling wegens groepsbelediging.
1. Feiten en omstandigheden
Op 3 december 2019 heeft de Hoge Raad een uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (het hof) bekrachtigd. De verdachte in deze zaak kwam in cassatie tegen een uitspraak van het hof van 22 november 2017.
Groepsbelediging
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte in strijd met artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft gehandeld door de leus “Muslims are terrorists” te schreeuwen. Zij heeft zich hierdoor opzettelijk beledigend uitgelaten over een groep mensen wegens hun godsdienst. Met betrekking tot de overige leuzen (“All muslims are bad” en “All muslims will go to hell”) is het hof van oordeel dat deze geen (groeps)belediging opleveren. Tegen deze uitspraak van het hof heeft de verdachte vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
“Muslims are terrorist”
De verdachte is een vrouw met de Amerikaanse nationaliteit. Zij was op 19 augustus 2016 tezamen met andere personen aan het prediken in de buurt van De Markt in Eindhoven. Tijdens het prediken werd door de verdachte een aantal leuzen geroepen. De verdachte zou in ieder geval de volgende leuzen hebben geroepen: ‘‘All muslims are bad”, “Muslims are terrorists” en “All muslims will go to hell’’. Volgens het proces-verbaal van de politie waren honderden mensen getuige van deze uitspraken.
Op 8 november 2017 heeft de verdachte ter terechtzitting bij het hof verklaard dat zij de woorden “moslims are terrorists” heeft geroepen. Voorts gaf de verdachte aan dat zij zich kan voorstellen dat de belijders van de islam zich door deze uitspraken beledigd kunnen voelen.
2. Tenlastelegging
De verdachte werd ten laste gelegd dat zij zich op of omstreeks 19 augustus 2016 openbaar opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun godsdienst en/of levensovertuiging, te weten: de moslims.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 137c lid 1 Sr. Dit artikel bepaalt dat hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Een geldboete van de derde categorie bedraagt maximaal € 8.700,- (2020).
Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt maximaal € 21.750,- (2020).
1. Opzettelijk
Uit de delictsomschrijving van bovengenoemd artikel komt naar voren dat er sprake dient te zijn van opzet. Bij opzet is er sprake van iemand die willens en wetens handelt en/of willens en wetens een bepaald gevolg teweegbrengt. In het strafrecht kent men verschillende soorten opzet. Voor een bewezenverklaring is in dit geval voorwaardelijke opzet voldoende. Dit is de lichtste vorm van opzet. In dit geval betekent dit dat er voorwaardelijke opzet op groepsbelediging aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg (belediging) zal intreden.
2. Beledigend
Aangezien de tenlastelegging is toegesneden op voornoemd artikel, moet de term ‘beledigend’ in de tenlastelegging worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 137c lid 1 Sr. Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer deze de strekking heeft een ander aan te randen in zijn eer en goede naam en een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen. Het oordeel dat hiervan sprake is, zal afhankelijk zijn van de context waarin de uitlating gedaan is.
3. Godsdienst
Aangenomen wordt dat het beledigen van een groep mensen vanwege hun godsdienst slechts onder artikel 137c Sr valt indien de uiting de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor deze groep kenmerkend is. Daarbij is vereist dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door dezelfde godsdienst wordt gekenmerkt en zich hierdoor onderscheiden van andere mensen.
3. Verdediging
Door de raadsman van de verdediging is naar voren gebracht dat de uitspraak van de verdachte inderdaad het strafbare feit belediging zou kunnen opleveren.
Echter, de uitspraak moet volgens de verdediging worden bezien tegen de achtergrond van het klimaat zoals dat op dit moment in de Verenigde Staten heerst. De verdachte komt immers uit de Verenigde Staten en daar zou anders worden omgegaan met de term ‘terrorists’.
De verdediging stelde voorts dat – doordat in de Verenigde Staten anders wordt omgegaan met de term – het beledigende karakter aan de uitlating komt te ontvallen en dat de verdachte dan ook vrijgesproken moet worden van (groeps)belediging.
4. Oordeel van het hof
Om tot een oordeel te komen heeft het hof gerefereerd aan jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 137c lid 1 Sr. In het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2011 heeft de Hoge Raad een toetsingskader ontwikkeld om te bepalen in hoeverre uitlatingen strafbaar zijn. De beoordeling van de strafbaarheid van de uitspraken in het onderhavige geval leidt aan de hand van het toetsingskader tot het volgende.
Beledigend karakter
Allereerst zal worden gekeken of de uitlating op zichzelf beledigend is. Hierbij wordt gelet op de strekking van de tekst en van de uiting. In deze zaak was het hof van oordeel dat de uitlating van de verdachte dat alle moslims terroristen zijn in abstracto beledigend voor moslims is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat deze uitlating de strekking heeft om moslims bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen.
Context
Vervolgens wordt gelet op de vraag of de context waarin de uiting is gedaan het beledigend karakter kan wegnemen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedoeld op de artistieke context of de context van het publiek debat.
In het Felter-arrest, waarin politicus Geert Wilders wegens groepsbelediging werd vrijgesproken, oordeelde de Hoge Raad dat beoordeeld dient te worden of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat ofwel een uiting van artistieke expressie is.
Het hof oordeelde in onderhavige zaak dat de uitlating van de verdachte niet dienstig was noch bijdroeg aan enig maatschappelijk debat. Ook oordeelde het hof dat de uitlating geen artistieke expressie inhoudt en niet is gedaan vanuit een geloofsopvatting.
Onnodig grievend
Tot slot wordt bezien of de uitlating onnodig grievend is. Als er sprake is van een uitlating die niet onnodig grievend is, kan dat de context van het beledigende karakter en daarmee dus de strafbaarheid wegnemen. Voor de vaststelling of een uitlating onnodig grievend is, dient het te gaan om een uitlating die – ook in de context van het debat – voor de gemiddelde toehoorder buiten proporties is.
In het Felter-arrest werd geoordeeld dat een uiting als onnodig grievend wordt beschouwd op het moment dat deze zodanig kwetsend is, dat deze moet worden beschouwd als aanzettend tot haat, geweld, discriminatie of onverdraagzaamheid.
Aangezien de uitspraak dat alle moslims terroristen zijn op zichzelf beschouwd beledigend is voor moslims, behoeft de rechtsvoorwaarde ‘onnodig grievend’ naar het oordeel van het hof in de gegeven zaak geen nadere bespreking.
Oordeel verweren verdediging
Op grond van het voorgaande was het hof van oordeel dat uitlatingen welke door verdachte zijn gedaan, hun beledigende karakter niet verliezen doordat de verdachte uit de Verenigde Staten komt.
Ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat zij zich kan voorstellen dat belijders van de islam zich beledigd kunnen voelen, blijkt volgens het hof dat zij zich bewust was van het beledigende karakter van haar uitlating.
Hierdoor heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij moslims zou beledigen. Het enkele feit dat er geen moslims aanwezig zouden zijn toen de uitspraken werden gedaan, doet hier niet aan af. Het verweer van de verdediging is dan ook verworpen.
5. Belediging vs. vrijheid van meningsuiting
Hoe verhoudt een veroordeling tot (groeps)belediging zich tot het recht op vrijheid van meningsuiting?
Artikel 10 EVRM
Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) garandeert het recht op vrijheid van meningsuiting. Het recht op vrijheid van meningsuiting vormt één van de essentiële fundamenten van de democratische rechtsstaat.
Beperking recht 10 EVRM
Deze garantie staat een strafrechtelijke veroordeling voor groepsbelediging in de zin van artikel 137c Sr echter niet per definitie in de weg. Immers, artikel 10 lid 2 EVRM bepaalt dat de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt. Derhalve kan dit recht onderworpen worden aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de wet zijn voorzien.
Bescherming belangen
Deze formaliteiten, beperkingen of sancties moeten noodzakelijk zijn in de democratische samenleving en in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Noodzakelijk
In de delictsomschrijving van het tweede lid van voornoemd artikel staat de term ‘noodzakelijk’. Deze term houdt in dat er een dringende maatschappelijke noodzaak dient te zijn voor een zodanige beperking.
Voorts moet acht worden geslagen op de inhoud van de bestreden bewoordingen en de context waarin deze werden gebruikt. Daarnaast moet worden vastgesteld of de tussenkomst van de autoriteiten proportioneel was in relatie tot de legitieme doelstellingen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Tot slot moet worden geoordeeld of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting – te weten een strafrechtelijke veroordeling – noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een dergelijke beperking kan dus noodzakelijk zijn ter bescherming van de gerechtvaardigde rechten van anderen zoals in casu het geval is.
6. Conclusie
Het hof is tot een bewezenverklaring gekomen en de Hoge Raad heeft deze uitspraak bekrachtigd. Uit het bovenstaande volgt dat het recht op vrijheid van meningsuiting in Nederland een fundamenteel beginsel van de democratische rechtstaat is, doch een strafrechtelijke veroordeling voor (groeps)belediging niet in de weg staat.
Daarnaast leert deze uitspraak ons dat het feit dat iemand uit een ander land afkomstig is, niet zonder meer betekent dat daardoor het beledigende karakter aan een uitlating kan komen te ontvallen indien in dat land anders wordt omgesprongen met de hier in Nederland als beledigend gekwalificeerde uitlating. De verdachte in deze zaak kwam uit de Verenigde Staten en voerde immers aan dat daar anders wordt omgegaan met de term ‘terrorists’.
Het hof ging hier echter niet in mee en oordeelde dat de betreffende uitlating zijn beledigende karakter niet verliest doordat de verdachte uit een ander land afkomstig is waar een andere betekenis toekomt aan de uitlating terwijl de verdachte zich bovendien bewust was van het beledigende karakter van de betreffende uitlating.
Meer informatie of hulp nodig?
Wat zijn de kosten?
Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.