Nederland is, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, een van de weinige landen in Europa waar de oplegging van een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf ook een daadwerkelijke levenslange vrijheidsontneming inhoudt. Slechts gratie of herziening kan dan alsnog leiden tot vrijlating. Daar lijkt nu verandering in te komen na jarenlange discussie over de vraag of een dergelijke straf humaan is.
I. Huidige situatie
Gratie koning
In Nederland is het tot op heden uitsluitend mogelijk om vrij te komen bij een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf indien de koning gratie verleent. Artikel 2 van de Gratiewet bepaalt daarover het volgende:
“Gratie kan worden verleend
- op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel
- indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.”
Dit betekent dat dus slechts in twee gevallen gratie kan worden verleend. Allereerst de situatie waarbij naderhand bepaalde omstandigheden blijken waarbij de rechter, indien hij met deze feiten/omstandigheden bekend zou zijn geweest, anders zou hebben besloten. Ten tweede indien het voortduren van de straf geen (strafrechtelijk) nut meer heeft. Dit is echter meer theorie dan praktijk aangezien sinds 1986 slechts eenmaal gratie is verleend aan een levenslanggestrafte.
Herziening Hoge Raad
Verder is het mogelijk dat een zaak waarin een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf is opgelegd, herzien wordt door de Hoge Raad (hierna: HR). Een zaak wordt enkel door de HR herzien indien de gestrafte onschuldig blijkt te zijn. In Nederland is de zaak Lucia de B. een tot de verbeelding sprekend voorbeeld hiervan. Maar ook dit betreft een uitzondering gezien alleen al het ‘openen’ van een dergelijke herzieningszaak een zeer specialistische en technische aangelegenheid is, om nog maar over de bewijsproblematiek te zwijgen. Een herziening heeft zich tot op heden dan ook slechts incidenteel voorgedaan.
II. Ontwikkelingen
EHRM: onmenselijke bestraffing
Er is al jaren een discussie gaande of de wijze waarop Nederland de levenslange gevangenisstraf toepast wel humaan is. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) oordeelt in 2013 in de Engelse zaak Vinter/VK dat een levenslange gevangenisstraf alleen verenigbaar is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als het nationale recht voorziet in zowel een mogelijkheid van vrijlating als een mogelijkheid van een ‘herbeoordeling’.
Artikel 3 EVRM bepaalt namelijk het volgende:
“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.”
EHRM: schending resocialisatieplicht
In navolging van deze uitspraak oordeelt het EHRM in de zaak Murray/Nederland op 26 april 2016 dat Nederland het EVRM geschonden heeft. Meer specifiek: Nederland heeft niets in het werk gesteld om de gedetineerde rehabilitatiemogelijkheden aan te bieden. Het EHRM legt aan zijn beslissing ten grondslag dat lidstaten een resocialisatieplicht in acht dienen te nemen ten aanzien van hun gedetineerden. Volgens het EHRM dient er namelijk voor alle gedetineerde die een levenslange gevangenisstraf ondergaan, een mogelijkheid te bestaan dat de straf verkort kan worden indien de oorspronkelijke redenen om de straf op te leggen een discrepantie vertonen met de huidige inzichten. Daarbij oordeelt het EHRM dat als de kans op recidive niet (meer) aanwezig is, dit zwaarder dient te wegen dan het vergeldingsaspect van de levenslange gevangenisstraf.
HR: schending artikel 3 EVRM
Op 5 juli 2016 komt in de discussie in Nederland uiteindelijk een daadwerkelijke doorbraak doordat ook de HR oordeelt dat de huidige Nederlandse wetgeving en het beleid in strijd zijn met artikel 3 EVRM. De HR is namelijk van oordeel dat de huidige praktijk inzake de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf onverenigbaar is met de eisen die artikel 3 EVRM stelt en dat de strafoplegging aldus een schending van het EVRM oplevert.
De HR zet hierbij diverse voorwaarden uiteen waaraan de mogelijkheid tot een herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf moet voldoen. Herbeoordeling dient plaats te vinden niet meer dan 25 jaar ná oplegging van de levenslange gevangenisstraf met daarna de mogelijkheid van een periodieke herbeoordeling. Daarbij dient de gedetineerde dan binnen 25 jaar een begin te kunnen maken met zijn resocialisatie. Vervolgens bepaalt de HR dat het opdragen van een herbeoordeling aan de rechter een cruciale waarborg inhoudt dat de tenuitvoerlegging in overeenstemming met artikel 3 EVRM plaatsvindt.
Rechtbank Den Haag: resocialisatie binnen 25 jaar
Tot slot oordeelt op 10 augustus 2016 de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag in het kort geding van Edwin S. tegen de Nederlandse staat dat de gedetineerde (die al bijna 24 gedetineerd is) in de mogelijkheid moet worden gesteld te resocialiseren. De staat wil namelijk niet eerder dan nadat 25 jaren zijn verstreken een resocialisatietraject aanbieden. De staat maakt hiermee een onderscheid tussen resocialisatie en re-integratie, aldus de voorzieningenrechter. De Rechtbank Den Haag oordeelt aldus in overeenstemming met de uitspraken van het EHRM en de HR.
III. Nieuw beleid
Staatssecretaris: perspectief op vrijlating
Op 8 september 2016 bleek tijdens een kamerdebat dat staatssecretaris Dijkhoff het beleid omtrent levenslanggestraften zal aanpassen uit angst dat levenslange gevangenisstraffen anders niet meer worden opgelegd door de rechter. Levenslanggestraften kunnen voortaan na 25 jaar in aanmerking komen voor re-integratieactiviteiten. Daarmee krijgen zij ook perspectief op vrijlating waarover een onafhankelijk adviescollege uiteindelijk moet adviseren.
Re-integratieplan
Daarvoor dient de levenslanggestrafte een re-integratieplan in bij het adviescollege. Vervolgens vindt er een psychologische test plaats en worden ook de nabestaanden gehoord op grond waarvan het adviescollege vervolgens de staatssecretaris adviseert over vrijlating. De staatssecretaris beslist vervolgens of de gedetineerde kan beginnen aan het re-integratieplan met vrijlating als einddoel bij een positief verloop van dat traject.
Meer informatie of hulp nodig?
Wat zijn de kosten?
Klik hier voor meer informatie over de wijze waarop uw advocaatkosten kunnen worden vergoed en welke betalingsmethoden ons kantoor hanteert.